Het Philips-Kommando

 

Philips en de gevangenen

 

Philips Eindhoven

In het concentratiekamp Vught verrichtte een speciale groep gevangenen productiewerk voor Philips. Daarmee profiteerde de multinational van dwangarbeid. Maar het bedrijf bood de gevangenen, onder wie veel joden, zo ook bescherming en dat spaarde uiteindelijk honderden mensenlevens. Andere Tijden over het Philips-Kommando in Kamp Vught.


Inleiding

Philips als weldoener?

 

Juliette Cronheim-Cohen

 
Juliette Cronheim-Cohen is nog steeds dankbaar dat Philips in de oorlog haar leven redde. En zij is niet de enige. Op aandrang van een aantal joodse overlevenden van het Philips-kommando in concentratiekamp Vught kreeg Frits Philips in 1996 de Israëlische Yad Vashem-onderscheiding uitgereikt.
Alleen al de aantallen tonen aan dat het Philips-kommando inderdaad een vorm van bescherming bood: van de 496 joden die in juni 1944 bij het Kommando werkzaam waren, overleefden 382 de oorlog. Maar ook de niet-joden die bij Philips werkten, een grote meerderheid van het Kommando, hadden grote voordelen boven hun minder fortuinlijke medegevangenen in Vught. Philips als weldoener?
Professor P.W. Klein en drs. J. van de Kamp doen in hun boek Het Philips-Kommando in Kamp Vught een poging de ingewikkelde rol van Philips in Vught te ontleden. In het verhaal duikelen goede bedoelingen, economische belangen, toevallige omstandigheden, macht en onmacht over elkaar. Een rechte lijn van Philips die met de Duitsers onderhandelt over het oprichten van een werkplaats in Vught, naar de redding van de Philips-joden uit de gaskamers van Auschwitz valt dan ook niet te trekken. Philips begaf zich, zoals zovelen, in de oorlog op ongewisse kronkelwegen.


Philips achter het prikkeldraad

Economische uitbuiting in Vught

 

Kamp Vught

 

In de concentratiekampen van het Nazi-regime was het niet ongewoon om gevangenen aan het werk te zetten. Economische uitbuiting gebeurde vaak door semi-private bedrijven van de SS, maar ook particuliere ondernemingen kregen de beschikking over dwangarbeiders uit de kampen. Bij de particuliere bedrijven ging het dan echter altijd om Aussenkommando’s; gevangenen werden naar buiten het kamp gevestigde fabrieken en werkplaatsen overgebracht. In 1943 ontstond in Vught (Konzentrationslager Herzogenbusch) echter een unieke situatie: de particuliere onderneming NV Philips vestigde hier een werkplaats en werd daarmee het eerste en enige bedrijf dat tijdens de oorlog binnen het prikkeldraad van een kamp zou opereren.

De bouw van kamp Vught startte, op bevel uit Berlijn, in de zomer van 1942. Op 13 januari 1943 arriveerde het eerste transport met strafgevangenen. De opzet van het kamp bleef lange tijd onduidelijk. In de praktijk functioneerde het als ‘vergaarbak’ voor allerhande ‘gevallen’. Zowel het overvolle Polizei Durchgangslager Amersfoort als het Durchgangslager Westerbork voor joden konden de toevloed van mensen niet aan. Er was dus behoefte aan een nieuw groot kamp waar zowel strafgevangenen als joden een (tijdelijke) plaats konden krijgen. Dat KL Herzogenbusch ook een economische functie moest krijgen, was vanaf het begin duidelijk. Er werd gekozen voor verschillende activiteiten: sommige gevangenen werden tewerk gesteld bij het oorspronkelijk joodse bedrijf Escotex dat warme kleding fabriceerde voor de troepen aan het Oostfront, anderen produceerden in een Arbeitskommando gasmaskers bij de firma Continental in ’s Hertogenbosch. De NV Philips was benaderd met het verzoek een werkplaats in het kamp in te richten. Dit Philips-kommando zou uitgroeien tot een halve fabriek waar in totaal 3.125 mannen en vrouwen (dat wil zeggen 10% van de totale kampbevolking ) tussen februari 1943 en september 1944 werk vonden.


Compromissen met de Duitsers

Philips in de oorlog

 

De Philipsfabriek in Eindhoven na het RAF-bombardement van 6 december 1942

 

 

Het RAF-bombardement van 6 december 1942 vanuit een RAF bommenwerper gefotografeerd.

 

Toen in 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen, vluchtte bijna de gehele directie van Philips naar Engeland en van daaruit naar de Verenigde Staten. De belangen van Philips buiten bezet gebied waren tevoren veilig gesteld in een aparte rechtsconstructie die nu vanuit Amerika geleid werd. Frits Philips bleef als enige in Nederland achter en hij moest zich, als 35-jarige directeur, ontfermen over het wel en wee van de vestiging in Eindhoven. Daarbij kreeg hij direkt te maken met zogenaamde Verwalters (toezichthouders) die namens de Duitse Luftwaffe de gang van zaken in het bedrijf controleerden. De eerste twee jaar van de oorlog lieten deze Verwalters – O. Borman en O.J. Merkel – de Nederlandse leiding tamelijk veel vrijheid. Er werd geproduceerd voor de Duitse oorlogsindustrie, maar omdat er ook veel getraineerd en gesaboteerd werd en dus onvoldoende bijgedragen aan de Duitse oorlogvoering, werd in februari 1942 een derde Verwalter aangesteld: Ludwig Nolte. Hij trad aanzienlijk strenger op; onder zijn toezicht namen de leveranties aan Duitse opdrachtgevers toe en voldeed de productie van Philips eindelijk aan de planning. Sabotage was nauwelijks meer mogelijk.
Eind 1942 kwam het voortbestaan van de productie plotseling op losse schroeven te staan. Op zondag 6 december bombardeerden de geallieerden de fabrieken in Eindhoven. Veel gebouwen waren totaal vernield. De Duitsers zagen blijkbaar hun kans schoon en dreigden in januari 1943 een groot deel van de werknemers (er werd gesproken over 1000 tot 5000 van de het totale personeelsbestand van 20.000) voor arbeidsinzet in Duitsland op te roepen. Het zou een slag voor de productiekracht van de onderneming betekenen en een grote persoonlijke tragedie voor de werknemers. In precies dezelfde periode kreeg Frits Philips het ‘verzoek’ (hij zette dit woord in zijn latere mémoires zelf tussen aanhalingstekens) om in Vught een werkplaats te beginnen. Een toevallige samenloop van omstandigheden – of misschien niet helemaal toeval: de Duitsers beseften na het bombardement dat het beter was productiewerkzaamheden over diverse kleinere locaties te verspreiden – die er volgens P. Klein toe leidde dat Frits Philips serieus op de plannen in Vught inging. Hij zou als het ware een ‘deal’ met de Duitsers hebben gesloten. Waren zij bereid zijn arbeiders in Eindhoven met rust te laten, dan zou hij ook zijn goede wil laten zien door mee te werken aan de arbeidsverschaffing in kamp Vught.
Frits Philips zelf schreef na de oorlog dat hij aanvankelijk niks voelde voor de plannen. Na overleg met enkele mededirecteuren en commissarissen en na raadpleging van ‘enkele prominente illegale Eindhovense werkers’ kwam hij echter tot de slotsom dat Philips iets voor de gevangenen in Vught zou kunnen betekenen. Hij ging dan ook niet zonder meer akkoord maar stelde enkele voorwaarden waaraan de inrichting van de werkplaats moest voldoen. De leiding moest bij hem of één van zijn medewerkers berusten; Philips bepaalde wie er zou werken en waaruit het werk zou bestaan; dagelijks werd een warme maaltijd verschaft en medewerkers werden door Philips betaald.
De Duitse leiding ging met al deze punten akkoord en eind februari 1943 begon Philips met de inrichting van de werkplaats. Het was duidelijk dat Philips bij het opstellen van de voorwaarden niet alleen het pure bedrijfsbelang op het oog had. Een goede (soms paternalistische) behandeling van het personeel, tot in het concentratiekamp toe, was bij Philips een prioriteit. Al eerder in de oorlog was gebleken dat Philips zich het lot van de eigen werknemers terdege aantrok.


Aparte plek voor joden

SOBU

 

Het Speciaal Ontwikkelingsbureau (Sonderburo/SOBU) werd op 24 december 1941 in Eindhoven ingesteld.

 

Met de Duitse bezetting kwamen de joden in Nederland in een langzame wurggreep. Stapje voor stapje kondigden de Duitsers maatregelen af die de joden in hun bewegingsvrijheid beperkten, vervolgens hun bezit afnamen en tenslotte leidden tot de concentratiekampen. De meeste mensen konden dit aan het begin van de oorlog natuurlijk niet voorzien. Maar Philips Nederland had waarschijnlijk door de internationale contacten – ondermeer een zusterbedrijf in Duitsland – wel enig vermoeden welk lot haar joodse medewerkers wachtte. Nadat in februari 1941 alle joden uit overheidsfuncties waren ontslagen en in oktober 1941 Verordening 198 verscheen waarmee ‘het uitoefenen van een werkzaamheid als beroep, in een bedrijf, dan wel meer in het algemeen om geld te verdienen, door joden ... afhankelijk [kan] worden gesteld van een vergunning of van voorwaarden of wel worden verboden’, zag Philips de bui in ieder geval hangen en beraadde hij zich op mogelijkheden om de ongeveer 100 joodse werknemers te beschermen.
In overleg met de joodse werknemers zelf viel het besluit in Eindhoven een aparte joodse afdeling op de richten. Er kwam een apart gebouwtje, een houten barak, op de binnenplaats van de fabriek. Op 24 december 1941 werd het Speciaal Ontwikkelingsbureau (Sonderburo), de SOBU, geopend. Er werkten aanvankelijk 83 mensen (later kwamen er 17 uit Hilversum bij) van zeer verschillende achtergrond, opleiding en specialisatie. De technicus en de kantoorbediende, de typiste en de laborant: iedereen kreeg er een plaats. Het was vooral zaak om de Duitse instanties te doen geloven dat er zeer gespecialiseerde, hoogwaardige en kriegswichtige arbeid werd verricht. Dat deze joodse mensen kortom onmisbaar waren. De Verwaltung ging met de constructie akkoord, maar stelde wel algauw strenge grenzen aan de bewegingsvrijheid en de salarissen van de groep gingen geleidelijk omlaag.
Frits Philips moet beseft hebben dat de SOBU slechts een tijdelijke bescherming kon zijn tegen ontslag. Hij werkte ondertussen aan plannen om de joden te laten emigreren. Het plan was de groep vrij te kopen van de Duitsers en ze vervolgens via Spanje naar Suriname te laten reizen. Terwijl Frits Philips en zijn medewerkers moeizame onderhandelingen voerden met de Duitse en Spaanse autoriteiten, de concernleiding in de VS en de Nederlandse regering in Londen, werd de SOBU-groep op de reis voorbereid. Juliette Cronheim-Cohen die bij Philips als secretaresse werkte en bij de SOBU-groep terecht kwam, herinnert zich dat haar koffer al voorzien was van labels voor de reis. Tijdens werktijd werd druk Spaans geoefend en iedereen had zich voorzien van zomerkleding voor het warme klimaat van Suriname. Op 12 april 1943 werd Noord-Brabant officieel ‘jodenvrij’ verklaard. Philips kon voor de SOBU-mensen nog net zogenaamde Aufenthaltsgenehmigungen (vrijgeleiden) organiseren, maar de tijd begon nu duidelijk te dringen.
Plots kwam op 1 juli 1943 het bericht van de Duitse Verwalter dat de reis niet door kon gaan. Philips kreeg de 2 miljoen gulden die nodig was om de SOBU-groep vrij te kopen niet los van de concernleiding in de VS (die op hun beurt van de geallieerden geen grote geldbedragen aan de vijand mochten toespelen). ‘Wij hoorden dat het geld er niet kwam,’ vertelt Juliette. Iedereen kreeg direkt daarop de raad om onder te duiken. Samen met haar moeder verdween Juliette naar een onderduikadres op een boerderij in Nuenen. Slechts een paar dagen later werd op de onderduikadressen gemeld dat de SOBU-groep veilig terug kon komen en dat de emigratie alsnog plaats zou vinden. Sommigen vertrouwden deze boodschap niet, maar de meesten gingen opgelucht terug naar Eindhoven. Niet lang daarna, 18 augustus 1943, stormden Duitse officieren het SOBU-gebouw binnen. De medewerkers werden ingeladen voor Vught. Kinderen en vrouwen van SOBU-medewerkers werden thuis opgehaald. In totaal kwamen er 34 mannen, 41 vrouwen en 17 kinderen in Vught aan. Pas achteraf heeft Juliette Cronheim-Cohen begrepen hoe dom het was om vanuit de onderduik terug te keren naar Eindhoven: ‘We zaten als ratten in de val.’



Op volle toeren

Het Philips-kommando

 

Notulen van het Philips-kommando

 

Als door een mirakel kwam de SOBU-groep in kamp Vught de oude werkgever Philips weer tegen. De goede bedoelingen van Philips met de SOBU-groep in Eindhoven waren mislukt, maar in Vught hoopte men nog altijd de gevangenen een zekere bescherming te bieden. Of de directie daarbij in eerste instantie ook de joodse gevangenen in Vught op het oog had, valt te betwijfelen.
De werkplaats van Philips startte in februari 1943 met uitsluitend mannelijke strafgevangenen. Pas vanaf juni 1943 werden ook mannen en vrouwen uit het Judenlager aangenomen. Stafleden van het Philips-kommando vertelden in 1948 dat joodse mannen en vrouwen werden toegelaten op voorspraak van de Duitsers: ‘Wij zijn toen ook eens bij den commandant geweest om ons beklag te doen, omdat wij door de veelvuldige transporten nooit op mensen konden rekenen. Van toen af moesten wij communisten in dienst nemen, omdat die in Vught zouden blijven. Ook joden zouden daar altijd blijven volgens hen. Hoewel wij er in principe niet veel voor voelden, konden wij niet al te zeer tekeer gaan, zodat wij er toen toe over gingen om ook joden aan te nemen.’ Maar een ander staflid, Dirk Wissink, kwam in een interview in 1998 met een verhaal waarin het Philips-kommando een veel actievere rol speelde.
Hij zag tijdens zijn verblijf in Vught steeds joden op transport verdwijnen en vroeg zich af of Philips daartegen niet iets kon doen. In overleg met C.H. Braakman, die de dagelijkse leiding over het Philips-kommando had, werd besloten de Duitsers wijs te maken dat er radiobuizen geproduceerd moesten worden en dat aan die productie een uitgebreide keuring vooraf moest gaan omdat alleen fijne vingers het werk zouden kunnen doen. Er werd een arts bij het complot betrokken die alleen joodse vrouwen goed moest keuren. Zodoende werden tientallen joodse vrouwen aan het werk geholpen en van transport gered.
Hoe het ook zij, toen de SOBU-groep in augustus in Vught arriveerde, draaide het Philips-kommando op volle toeren met mannen en vrouwen, joden en niet-joden. Ook de SOBU-groep werd in het productieproces ingeschakeld. Ir. R.E. Laman Trip uit Eindhoven had de officiële leiding over de werkplaats. Het dagelijks toezicht was in handen van C.H. Braakman. Maar er waren meer zogenaamde ‘vrije’ Philips mensen die regelmatig naar Vught kwamen. Voor de mensen in het kamp waren dit de zogenaamde Philips-burgers of Zivilisten. Ze konden, zoals de voorwaarde van Frits Philips had geluid, het kamp in en uit lopen en vormden daarmee een belangrijke schakel tussen de wereld van het kamp en de buitenwereld. Voor de gevangenen was dit, behalve een mogelijkheid om incidenteel een briefje naar buiten of naar binnen te smokkelen, een belangrijk houvast. Op de Duitse kampleiding hadden de buitenstaanders wellicht een matigende invloed: in de Philips barakken werd nooit openlijk mishandeld of geslagen.
De productie in Vught breidde zich in de loop der maanden gestaag uit tot er zulke verschillende afdelingen bestonden als Transformatoren, Condensatoren, Dooscondensatoren, Radiobanden, Relais, Buisvoetjes, Radiobuizen en Knijpkatten. Het personeel werkte niet erg hard (af en toe werd een dutje gedaan) en de productie werd wel eens gesaboteerd. De Philipsleiding lijkt deze houding getolereerd of zelfs aangemoedigd te hebben, maar te ver kon men hierin uiteraard ook weer niet gaan. Het Philips-kommando liep bij wijze van spreken constant op een evenwichtsbalk. Dat blijkt ondermeer uit een aantekening van een werkbespreking op 22 juli 1943: ‘De productie moet in elk geval de hoogte in; willen ernstige maatregelen worden voorkomen.’



Duitsers nemen touwtjes in handen

Einde Philips-kommando

 

De eetzaal in Kamp Vught

 

Philips Eindhoven had het zeker niet alleen voor het zeggen in de werkplaatsen in Vught. Uiteindelijk waren ze afhankelijk van de Duitsers. Verwalter Nolte van Philips kwam regelmatig op bezoek in Vught en zal zich ongetwijfeld bemoeid hebben met de gang van zaken. De kampleiding stelde Aufseherinnen dan wel Kapo’s aan om toezicht te houden bij het werk. Erich Beck, een Duitse gevangene, werd benoemd tot Oberkapo. Door de toezichthouders konden de gevangenen en Philips niet ongestoord hun gang gaan. Tenslotte waren er de kampcommandanten zelf.
De eerste kampcommandant Karl Walter Chmielweski, hoewel hoogst onbetrouwbaar en corrupt, was Philips nog het meest goed gezind. Chmielweski was betrokken bij de opbouw van het Philips-kommando en zag dat Philips niet alleen de werkbarakken gaande hield maar het kamp ook voorzag van een kantine, het ziekenhuis van moderne ziekenhuis-apparatuur. Philips droeg daarmee in hoge mate bij aan het ‘modelkamp’ dat Chmielweski voor ogen stond. Hij was bovendien gevoelig omkoperij. De latere kampcommandanten Grünewald en Hüting waren moeilijker: zij hadden nauwelijks boodschap aan de ‘modelfunctie’ van Philips en lieten zich minder makkelijk in de luren leggen.
Hoewel Philips binnen het kamp de selectie van personeel mede kon bepalen, beslisten de Duitsers wie er kamp Vught in- en uitgingen. Zo wisselde tussen mei en september 1944 de bezetting van de Philipswerkplaatsen sterk. Veel gevangenen gingen op transport, andere gevangenen en gijzelaars werden vrijgelaten. Twee joodse transporten wist Philips (waarschijnlijk via Verwalter Nolte) nog net tegen te houden, individuele joden werden wel afgevoerd.
In het voorjaar van 1944 nam de gruwelijke greep van de Duitsers op de gevangenen toe. Op 24 mei werden met het grote Dachau-transport 243 leden van het Philips-kommando, waaronder de meeste voormannen, weggevoerd. Een week later werden plotseling alle joodse werknemers naar Birkenau op transport gesteld. Het was een voorteken van het langzame einde van het Philips-kommando. De afgevoerde gevangenen werden nog wel vervangen door nieuw personeel, maar de invloed van Philips Eindhoven verminderde zienderogen. Oberkapo Erich Beck nam de touwtjes steeds steviger in handen en de sfeer verslechterde zienderogen. Tussen 7 juli en 5 september 1944 werden tenslotte de overgebleven gevangenen en de machines naar Duitsland getransporteerd.



Op transport

De Philips-joden in Auschwitz

 

Prof. dr. P.W. Klein

 

‘De Duitsers waren toch machtiger dan Philips’, concludeerde Juliette Cronheim toen zij in de nacht van 2 op 3 juni met 496 andere joden van het Philips-kommando in de trein naar Duitsland belandde. Toen ze bij Oldenzaal, haar geboorteplaats, de grens passeerde realiseerde ze zich dat haar einde nabij was. Hoewel de bestemming van de trein onbekend was, wist ze genoeg om weinig hoop te koesteren. In Duitsland zou ze een wisse dood tegemoet gaan.
Bij aankomst in Auschwitz leek een wonder te gebeuren. De groep van Philips werd door de SS-ers op het station geïdentificeerd: ‘Das ist die Philips-gruppe’. Toch ging de groep, mannen en vrouwen gescheiden, door naar het kamp. Bij de selectie enkele dagen later bleek echter dat zowel bij de mannen als de vrouwen vrijwel alle Philips-joden uit de rij werden gepikt en daarmee gespaard bleven voor de gaskamers. De identificatie als Philipsgroep had op mysterieuze wijze toch gewerkt. De vrouwen verlieten Auschwitz en werden tewerk gesteld bij de Telefunken-fabriek in Reichenbach, de mannen kwamen in diezelfde plaats te werken bij de firma Hagenuck. Na diverse gruwelijke omzwervingen tegen het eind van de oorlog wisten de meesten van deze mannen en vrouwen de oorlog te overleven: van de 496 joden van het Philips-kommando keerden er 382 terug.
Voor veel overlevenden is het een raadsel gebleven hoe in een massavernietigingskamp als Auschwitz zoiets heeft kunnen gebeuren. Vaak is gedacht dat Philips Eindhoven via contacten in Duitsland de groep bescherming heeft geboden. P. Klein oppert in zijn boek dit antwoord ook. Het zou echter niet de Nederlandse leiding zijn geweest die ingegrepen had, maar de Duitse Verwalter van Philips die over contacten beschikte bij de SS-Arbeidseinsatz in Berlijn. Het zou immers zonde zijn wanneer deze Facharbeiter verloren zouden gaan voor het Duitse productieapparaat.
Het was dus het persoonlijke contact tussen de Philips-Verwalter en de Duitse verantwoordelijke die de Philipsgroep voor de poorten van de hel heeft weggesleept. Geen humanitaire of sentimentele overwegingen in de theorie van Klein, maar zakelijke en praktische argumenten. Geen machtig verzet, maar toeval.



Winst, verlies en het toeval

Conclusies

 

De bevrijding van Eindhoven

 

Verschillende oud-gevangenen zijn het er over eens dat het Philips-kommando in Vught de beste plek was om te werken. Voor zover mogelijk bood Philips bescherming. Verschillende voordelen zijn hiervoor al genoemd. Veel geroemd is ook de zogenaamde Philips-prak: speciaal door Philips verstrekt eten dat in ketels uit Eindhoven werd aangevoerd. Ook het beschut en zittend werken was van belang. Het allerbelangrijkste voor de joden bij het Philips-kommando was natuurlijk de langdurige bescherming tegen transport. Sommige van deze voordelen zijn bewust afgedwongen door Philips. Andere kwamen mee met de aard van de werkzaamheden (het zittend werk) zonder dat Philips er iets voor hoefde te doen. Bij veel voordelen kan een cynicus zich afvragen of Philips als onderneming er zelf ook niet bij was gebaat: wanneer personeel goed wordt behandeld en gevoed komt dat ook de productie ten goede. Toch is er geen enkele aanwijzing dat de productie door Philips zo hoog mogelijk werd opgezweept. Integendeel, er zijn diverse getuigen die benadrukken dat de Philips-leiding voortdurend alleen de schijn van productie op wilde houden. Hoewel de exacte cijfers niet beschikbaar zijn is het ook zeer onwaarschijnlijk dat Philips in Vught winst maakte. Philips zelf sprak na de oorlog zelfs van een verlies van 1 miljoen gulden op de activiteiten in Vught.
Het laatste voordeel, de bescherming tegen transport, was zeker niet actief aan Philips te danken. Zoveel macht had Philips niet dat het in staat was een spaak in de wielen van het Duitse raderwerk te steken. Maar doordat de joden in Vught aan ‘kriegswichtige’ arbeid werden gezet, was er in de praktijk wel degelijk sprake van bescherming. Economische belangen bleken voor de Duitsers een overtuigend argument. Zozeer zelfs, dat er in Auschwitz een wonder kon gebeuren.

 

 

 

 

Bronnen: 

VPRO Geschiedenis Andere Tijden (8 april 2003)

Eindhoven in beeld (enkele foto's)